De Koning van het Koninkrijk komt als de Koning – Luc. 2:25, 32; Matt. 1:1; Luc. 1:31-33; 67-69; Matt. 2:1-2; Joh. 1:50; Luc. 4:16-22
De Koning van het Koninkrijk biedt het Koninkrijk aan – Matt. 4:17, 23; 5:3,10; 6:33; 10:7; 12:28; 11:12-15; 8:5-12; 10:5-7, 12-15; 11:28-30; 23:37-39; Kol. 1:13-14